‘Waarom kunnen ze nou nooit eens iets zelf beslissen?!’
De frustratie spatte er vanaf bij deze teamleider. Ze sprak me aan op een moment dat de matige koffie uit de automaat haar nog maar weinig troost had geboden.
Ze greep de gelegenheid aan om even stoom af te blazen.
‘Ik kan ’t ook nooit goed doen!’ verzuchtte ze. ‘Moet continu balanceren tussen de wensen van mijn teamleden’. ‘Ze willen:
- dat ik betrokkenheid toon, maar ook professionele afstand houd;
- dat ik in control ben met overzicht op wat er gebeurt, maar ik moet vooral niet gaan micro-managen;
- dat ik ze speelruimte geef, maar ik moet ook makkelijk benaderbaar zijn’.
‘Kortom, ik doe ’t nooit goed!’
Ik kon me haar frustratie levendig inbeelden, denkend aan mijn twee puberzonen en mijn eigen balanceerkunsten. Hoe je je heen en weer geslingerd kunt voelen tussen:
- kaders stellen én speelruimte laten;
- controleren, checken én vertrouwen geven;
- aanspreken én in verbinding blijven.
Deze herkenning was nog maar net door mijn hoofd geschoten of ze vulde haar slotzin aan met: ‘… en ze staan de hele dag aan mijn bureau!’
Dat laatste was een mooi haakje om te vragen: ‘Hoe ziet jouw fysieke werkomgeving eruit?’ Ze beschreef een kantoortuin, waarin ze te midden van haar team zat aan één van de 4 blokken met bureaus. Terwijl ze me dit beschreef hoorde ik aan haar intonatie dat ‘… en ze staan de hele dag aan mijn bureau!’ ook voor haar iets minder verrassend was geworden. Dat ze een ‘teamleider binnen handbereik’ was, onverzadigbaar benaderbaar voor: een korte vraag, een snelle beslissing, even checken ‘wat vind jij?’, melden wat je gedaan hebt, etc.
Een kleine ingreep lag voor de hand: ze zou een ruimte verderop gaan zitten. Met haar toelichting ‘Ik moet voor directie een plan uitwerken’ nam het team schoorvoetend genoegen.
“Hoe gaat ’t nu?’ vroeg ik 2 weken later. ‘Heel goed!’ zei ze. ‘Af en toe schiet iemand me nog aan, maar verder lossen ze alle operationele zaken met elkaar op!’
Voor ik ‘Top! Da’s mooi!’ kon uitbrengen, vervolgde ze ‘Maar afgelopen vrijdagmiddag ging ik voor 2 uurtjes nog even op m’n oude plek zitten, en wat denk je? Alles ging weer precies zoals voorheen! Alsof er niets veranderd was!’ Ze werd bedolven door los zand van haar zelf gegraven kuil.
Naar mij toe leek de teamleider op haar beurt te vervallen in oud gedrag: fulmineren over gebrek aan zelfstandigheid en eigenaarschap van haar team, etc. Enigszins verstoord reageerde ze toen ik vroeg: ‘Waarom ging je daar weer zitten?’
‘Nou gewoon’ zei ze nukkig, ‘niet verboden toch?’, ik zweeg. ‘Leek me nog even gezellig’, geen geluid van mijn kant. ‘En eh … ik miste het bevraagd worden, nodig zijn, uitkomst kunnen bieden, goede antwoorden kunnen geven’; ‘Oké, erkend en gezien te worden in mijn expertise en betekenis voor het team’.
Zó herkenbaar voor mij, denkend aan al die keren:
- dat ík ging zoeken als mijn zoon z’n wiskundeboek weer kwijt was, nodig voor z’n proefwerk en hij beneden vanaf de bank riep ‘Heb je ‘m al?’;
- dat ík de voordeur voor de kat open deed als hij zich voor het raam naar binnen miauwde, terwijl onder hem het kattenluik zit;
- dat ik het niet kan laten om mijn kind antwoorden toe te roepen, als die zich bij zijn huiswerk hardop dingen afvraagt.
Want ja, het is zo’n fijn gevoel om nodig te zijn en te kunnen helpen.
En nee, ‘hulp zijn binnen handbereik’ maakt de ander(en) niet krachtiger of zelfstandiger. Daarvoor is nodig dat je, binnen heldere kaders, loslaat, afstand houdt plus ruimte en vertrouwen geeft.
Denkend aan de teamleider uit deze blog: zij is ‘met afstand’ de beste teamleider.
Nooit meer een blog missen? Schrijf je dan nu in voor onze nieuwsbrief.